Blog

Henny de Mönnink Fotografie, Arnhem

By on januari 31st, 2012

Behalve zakelijke activiteiten breng ik u ook op de hoogte van mijn persoonlijke interesse en volg actuele gebeurtenissen. Ik nodig u uit om uw reactie hierop te geven.

Twee Poolse jongens van 87 jaar

By on januari 7th, 2015

NWSite-01

 

We hebben een afspraak voor een dubbelinterview met twee heren die een zekere affiniteit hebben met onze Poolse bevrijders in de Tweede Wereldoorlog. Het zijn de heren Roelf Nobbe en Willem Wilbrink. Als trouwe lezer van het Carillon zullen beide heren voor u geen onbekenden zijn. Roelf Nobbe schrijft zijn vaste column en met Willem Wilbrink hebben we het interview ‘Ik was te jong voor Dachau’ gehouden. De heren kennen elkaar van de Heerensociëteit van Insula Dei en ontdekten toen hun beider affiniteit met de Poolse bevrijders. Plaats van delict, van het interview dus: het ruime appartement van Willem aan de Velper Enk. Het weer: prachtig septemberweer, al een beetje herfstig, maar met een zonnetje. Nadat Willem zijn gehoorapparaat goed afgesteld heeft – hij heeft een ernstige gehoorbeschadiging opgelopen tijdens de politionele acties in Indië – kunnen we beginnen. Dat wil zeggen: Roelf Nobbe begint; ieder op zijn beurt: “In de oorlog woonden we al een paar jaren in Bourtange. In al die oorlogsjaren heb ik daar maar één Duitser langs zien fietsen, hij was een militair, op een damesfiets, met het geweer op zijn rug. Zijn doel: een kazemat bezoeken dat in een ander dorp, vijf kilometer verderop gelegen was. Omdat daar dan niets aan de hand was, kwam hij dan een uur later weer langs ons huis fietsen. Hij deed me altijd denken aan mijn opa, hij leek ook op mijn opa, die reed immers ook op een damesfiets. Hij was ook de eerste Duitser die ik sinds het begin van de oorlog zag. Een eenzame held vond ik hem. Hij was bepaald niet jong en leek wel een veteraan. Wel kwamen bij ons in Bourtange veel burger Duitsers uit naburige dorpen, die inkopen deden. Bij hen was niet alles verkrijgbaar en wij hadden qua levensmiddelen alles. Militairen zagen we verder nooit.”

Roelfs ogen stralen: “Ik heb in de oorlog wel een leuke tijd gehad, daar. Er was altijd wel wat te doen, 17 jaar was ik toen.”  Willem valt in:  “Ik zat met 15 jaar al in Dachau, nadat ze me opgepakt hadden voor het rondbrengen van pakjes voor het verzet, 15 jaar was ik! Later liet de commandant van het kamp mij vrij omdat iemand van onder de 16 jaar niet in het concentratiekamp mocht zijn. Dat was, hoe cynisch ook, alleen aan Joden ‘voorbehouden’. “

 

NW02

Het wordt nu tijd voor mij om in te grijpen en het gesprek op de Poolse bevrijders te brengen. Roelf Nobbe snapt het en vertelt zijn verhaal: “ Zo tegen het eind van de oorlog gingen er geruchten dat de Engelsen, de ‘Tommy’s’,  ons zouden bevrijden. Het geschut was al van een afstand te horen. Op een gegeven moment komt er een militair op een motor, een ordonnans, aanrijden. Hij zette zijn motor midden op het plein en liep meteen door naar hotel Borggeld, dat naar we later te weten kwamen, het hoofdkwartier van de bevrijders zou worden. Toen hij weer terug kwam, sprak ik hem aan en in mijn beste Frans begroette ik hem met ’bonjour’ of zoiets. Hij sprak Engels, terwijl ik kon zien dat hij geen Engelsman was. Hij bleek een Pool te zijn. Ik sprak mijn verwondering er over uit dat hij geen Engelsman was: dat hadden wij namelijk verwacht. Hij moest lachen en vertelde mij dat het ook wel een rare militaire constructie was. Zo zei hij dat de Polen het eerst kwamen en twee dagen later de Tommy’s: “Met de handschoenen aan,” zei hij. Met andere woorden: het vuile werk knapten de Polen eerst op en daarna kwamen de Engelsen ons bevrijden. “ Willem Wilbrink beaamt dat dit typisch Engels is om zo te handelen. Roelf vervolgt weer: “ Er werd nog steeds gevochten in de buurt. Een tank werd geraakt door een ‘pantserfaust’. De Poolse militairen die in de tank zaten, waren onmiddellijk dood. Twee dagen later was ik erbij toen de tank werd leeggehaald. Ik zag dat er drie verkoolde lijken uit de tank gehaald werden. Zij werden even later op een aanhanger gelegd en richting het dorp gebracht. Even buiten het dorp groef men een provisorisch graf en werd er een dienst gehouden door een Poolse aalmoezenier. Er waren veel Poolse militairen bij aanwezig en het was allemaal zeer emotioneel. Dat is mij mijn hele leven bij gebleven. Ongeveer vier dagen zijn de Polen in het dorp geweest. Daarna moesten ze de vijand achterna en achtervolgden hem tot in zijn Heimat. Wilhelmshaven was het eind van de missie van hun Pantserdivisie .  En… inderdaad kwamen de Engelsen daarna: het vuile werk was gedaan! Aan de dappere Polen heb ik altijd gedacht. “

 

 

Jaren later trouwde Roelf met zijn Janny en verhuisden ze naar Arnhem. Weer wat later werd Roelf directeur van een zogenaamde Levensschool; een school voor jongens en meisjes tot 18 jaar, die werkzaam waren in de industrie. In de tachtiger jaren werd zijn oude droom, het herbouwen van een oude boerderij, de Stakenborg,  nabij Bourtange, realiteit. Met een flinke subsidie van de Provincie werd de herbouw aangepakt en met succes geschikt gemaakt als conferentieoord. Al die jaren bleef hij maar denken aan zijn Poolse bevrijders. Toen de bouw gedaan was en de boerderij eenmaal liep, speelde de gedachte weer op bij hem om eens wat meer aandacht te genereren voor de vergeten Poolse strijders. Door de koude oorlog waren de Polen ten onrechte in een verdomhoekje geraakt. Allereerst heeft hij de namen van de gesneuvelden geïnventariseerd en is  zelfs naar Londen gegaan, waar een Centrum voor Documentatie van Poolse militairen is gevestigd.  Hij kreeg van dit centrum alle relevante gegevens van de Polen die hier geweest waren. Ook heeft hij de grote begraafplaats van Poolse militairen in Breda bezocht en daar verkreeg  hij ook bruikbare informatie voor zijn zoektocht naar nabestaanden. Met deze gegevens nam Nobbe contact op met onder andere de kerken in Polen, maar kreeg teleurstellend weinig respons. Via een dominee kwam hij uiteindelijk wat meer te weten over nabestaanden van gesneuvelde Polen. Hij besloot naar Polen te gaan om daar verder veldonderzoek te doen. Het was bepaald niet gemakkelijk om familieleden te vinden, maar uiteindelijk is het gelukt. Met hulp van de burgemeester van Sellingen, waaronder het dorp Bourtange hoort, en waarmee Roelf Nobbe een goede relatie opgebouwd en hij zijn plannen voor een Pools herdenkingsmonument in Bourtange ontvouwde, kreeg hij onmiddellijk alle ondersteuning en werd er zelfs 11.000 gulden voor beschikbaar gesteld. Een bedrijf in het naburige Duitsland kon een bronzen plaquette vervaardigen naar zijn ontwerp. In 2005 werd het monument feestelijk, in het bijzijn van Poolse nabestaanden, in gebruik genomen. Men zorgde dat de familie hierheen gevlogen kon worden en later werden ze ook nog per taxi naar de grote Poolse begraafplaats in Breda gebracht. Tijdens het uitstapje van de Heerensociëteit naar Bourtange, maakte Roelf Nobbe van de gelegenheid gebruik om een bloemetje voor de herdenkingsplaquette te zetten – zie de foto op de omslag van het Carillon.

 

 

Afgelopen 20 september toen de koning een bezoek bracht aan Driel, dit in verband met de strijd die de Polen geleverd hebben in de oorlog, waren beide heren ook present. Beiden hebben in het verleden ook diverse Poolse onderscheidingen gekregen. Willem Wilbrink vanwege zijn inzet om de totaal verarmde Polen goederen en levensmiddelen te bezorgen. Hierover Willem Wilbrink zelf: “ Dat ik zo’n affiniteit heb met de Polen heeft zijn oorsprong bij mijn ouders. Na de oorlog zijn deze fantastisch geholpen door een Poolse militair. Mijn vader zei: “Als je ooit iets terug kunt doen voor de Polen, dan moet je dat doen! “, dat heb ik in mijn oren geknoopt. Ik woonde in Ruurlo en toen er, in de jaren tachtig, vanuit Lichtenvoorde een beroep gedaan werd om de Polen, die het toen zéér moeilijk hadden, te helpen, heb ik me gemeld. We zouden goederen naar Polen moeten brengen. Ondertussen kreeg ik via mijn dierenarts het adres en naam van een Poolse veteraan die teruggekomen was naar Nederland omdat hij en zijn medestrijders daar niet getolereerd werden. Het leven daar was voor hen extra zwaar. Ze werden enorm gediscrimineerd; ze kregen geen uitkering, geen bonnen voor levensmiddelen etc. Ik heb contact opgenomen met die man en het bleek dat nog 16 oud-militairen het heel slecht hadden daar. De meesten hadden zelfs geen werk. Zelfs generaal  Sosabowski  van de Airborne Divisie, de leider van de Polen toen, had dan weliswaar wel werk, maar het was een onderbetaald baantje in een smerige fabriek. Ik heb de Pool namen en adressen gevraagd van zijn collega’s en beloofd dat ik ze zou opzoeken en proberen te helpen. We hielpen ze met goederen, maar dat stuitte op veel weerstand van andere Polen: ‘Zij, de veteranen, hebben het goed gehad in de oorlog in Engeland en wij hadden en hebben het slecht hier’.“

 

 

Willem heeft een gedicht gemaakt over de Polen en terwijl hij het voorleest, raakt hij ontroerd: “Even twee minuten wachten,”zegt hij: “Het gaat zo weer over.” We bekijken ondertussen enkele onderscheidingen, waaronder die van zijn ereburgerschap van Polen en krantenartikelen over de goederentransporten naar Polen destijds. Van een van deze militairen die bij een herdenking in Oosterbeek waren, kreeg Willem ook een onderscheiding. Uit dankbaarheid en erkenning kreeg hij die om, zo werd er bij gezegd: ‘Hij letterlijk levens had gered’.

 

Krant

Willem geëmotioneerd: “Ik heb in die zes jaar tijdens die transporten en in Polen zoveel  meegemaakt, dat het mij niet in de koude kleren was gaan zitten. Ik moest op het laatst stoppen van de dokter. Wat vooral heel erg was de brute houding van de Oost-Duitse grenswachten. Het was al heel normaal dat mijn tientonner, ondanks de paklijst van het Rode Kruis die we bij ons hadden helemaal uitgepakt zou moeten worden. Zelfs had ik een geleidebrief van de Poolse ambassade bij me. Ik zei hem dat als ik niet doorgelaten zou worden, dat ik dan de ambassade zou bellen. Toch moest ik de wagen uitladen. Ik heb dat geweigerd en daarop kwamen zo’n tien soldaten die dat karwei voor hem opknapten. Er kwamen bedden, rolstoelen, matrassen en wat al niet meer uit. Ook zaten er 30 maaimachines bij. Die mochten niet ingevoerd worden. Ik moest in zijn kantoor komen. Er zat ook een elektrische maaimachine bij: die wou de grenswacht hebben en dan kneep hij wel een oogje dicht. Zo corrupt… Bij de volgende grenspost, een klein eindje verder, zou ik weer de auto uit moeten pakken. Ook deze keer weigerde ik dat te doen en werd het weer voor mij gedaan. Bij het uitladen stuitten ze op dozen met lucifers. Wat we daar dan mee moesten werd me gevraagd. Ik zei, heel adrem: Polen in brand steken! Dat had zoveel succes bij de grenswacht dat we gelijk doormochten gaan. Nog een voorval: mijn vrouw moest nodig naar de wc. Zij vroeg een Oost-Duitse grenswacht of dit bij hen kon. Hij had haar brutaalweg gezegd dat ze maar bij de Polen moest scheissen. Hier kon het niet! Op een gegeven moment hadden we door hoe we het moesten aanpakken en namen we voor die mannen lekkere dingen mee, zoals chocola en kauwgum; daar waren ze gek op. Bovendien stopten we dan 50 mark in ons paspoort, zo pakten we ze in. Het werkte me zodanig op de zenuwen dat ik ze heb gevraagd waarom ze toch zo moeilijk deden: kreeg ik ijskoud als antwoord dat ze vinden dat de Polen niet deugen. Waarop ik zei: Jullie zeker wel…?  Elke drie maanden hadden we een groot transport en dat zes jaar lang. Voor de jongens van de Airborne namen we altijd wat extra’s mee. Ik ben in Polen ook nog eens naar Joseph, een medegevangene van mij in Dachau, geweest. Daar in Dachau al zei hij me dat als wij ooit vrij zouden komen, ik hem een bezoek moest brengen in Polen. Omdat ik zijn adres nog had, heb ik hem eerst een brief geschreven, in het Duits, want dat beheerste hij. Ik kreeg snel antwoord van hem en hij verwonderde zich erover dat ik nog leefde. Hij vertelde me van de erbarmelijke omstandigheden waarin ze moesten leven. Ze kwamen van alles tekort. Ik zei hem dat hij een comité moest vormen van notabelen en dat ik dan met een vrachtwagen met goederen bij hem in het dorp zou komen. Ik zag daar hoe slecht hij woonde en heb steun gevraagd bij het gemeentebestuur van Ruurlo. Ik kreeg 2 miljoen zloty van de gemeente. Dat is ongeveer 60.000 gulden.  Via een makelaar hebben we geregeld dat voor Joseph op de plaats van zijn oude huisje een nieuw huis werd gebouwd. Ik heb nooit meer iemand zo dankbaar gezien. Drie jaar geleden is hij overleden op 97-jarige leeftijd overleden. Ook hebben ze daar eens mijn hele auto leeg gestolen. Alles was verdwenen, geld, paspoorten etc. We zaten in zak en as. Midden in de nacht kwam de politie vertellen dat ze de dader hadden gepakt. Praktisch alles kregen we weer terug. De dader moest twee jaar brommen. Daar zijn ze in Polen niet kinderachtig in. Wat we vaak deden als we aangekomen waren op onze bestemming in Polen, dan kleedden we bij wijze van spreken het hele dorp aan. We kregen veel confectie, schoen, winterjassen van het bedrijfsleven mee. Er waren daar altijd mensen met verstand van maten die de bevolking mee hielpen passen aankleden. Ook kwam er eens een man naar me toe die vroeg of we misschien ook voetbalschoenen hadden. De jeugd van zijn club liep vaak op blote voeten te voetballen. Ik vroeg hem om de voetballers ’s avonds op ons logeeradres te laten komen. Daar hadden we dan voor iedereen voetbalschoenen en ook nog eens kousen. Ik moest vreselijk lachen toen ik ze de zondag daarop in de kerk zag zitten met de voetbalschoenen en de kousen aan. Ook hebben we eens een zusterklooster, waar we logeerden,  geholpen met fietsen. Een van die zusters ging in de gangen fietsen. Gillend met een behoorlijk vaartje ging ze bijna onderuit. De moeder-overste durfde het bijna niet te vragen: of we ook zwarte nylonkousen hadden? Ze deed haar habijt iets omhoog en wees op haar blote benen. Onder veel gejuich haalden we doos met zwarte nylons uit de auto. Autopech hebben we ook wel eens gehad. Op de Duitse autobahn, we reden in colonne, kwam er iemand naast me rijden en riep in paniek dat ik moest stoppen, want er kwam rook achter uit de wagen. Ik begon ook te slingeren. Gelijk de politie er bij, want we werden praktisch geëscorteerd. Het bleek dat de achteras gebroken was. We mochten niet verder rijden en mijn vrouw en ik moesten maar met iemand anders meerijden. Dat deed ik niet. Ik had de verantwoording voor de wagen. Enfin we konden afgesleept worden. Alleen de sleepdienst moest 150 km rijden, vanuit West-Duitsland om hier te komen en dan nog ook eens 150 km terug. We moesten vooruit betalen: 400 D-Mark kostte dat. Het was zondag en ook nog een tussen kerst en nieuw. We hebben maar een hotelletje genomen. De dag erop gingen we naar de garage. De kosten voor de reparatie bedroeg 5000 D-Mark. 1000 Mark ervan kreeg ik terug van de Stichting waarvoor we reden. De afspraak was dat we zelf de kosten moesten betalen. De vrachtwagen was immers geleend en moest heel terugkomen. Ik was dus financieel de klos ook nog. Nadat de auto gerepareerd was reden we weer terug naar de Oost-Duitse grens. We werden daar ‘enthousiast’ verwelkomd, maar moesten weer opnieuw de hele auto uitladen. Onze eindbestemming was Poznan en bij de laatste grensovergang kregen we weer te maken met controle. En weer dreigde het hele uitpakcircus. Gelukkig konden we dit ontwijken door de commandant 100 D-Mark toe te stoppen. We waren dus onderweg naar ons overnachtingadres: een klooster bij Poznan. Op een gegeven moment wisten we niet meer hoe we moesten rijden en vroegen de weg aan een marktkoopman. Het was geen probleem zei hij: zijn zoon zou ons wel even voorrijden. Dat gebeurde ook. Wij blij. Ik vroeg de jongen of hij getrouwd was. Ja dat was hij en hij had twee kleine kinderen. De levensomstandigheden daar waren voor iedereen slecht. Ik heb voor hem een grote doos met salami opengemaakt. Ik zei: ‘De Kerst is voorbij, maar dit is voor het Nieuwjaarsfeest!’ Ook heb ik hem veel kinderkleding en levensmiddelen gegeven. Hij was de koning te rijk. De zusters hebben we de hele  lading van onze tientonner gegeven: zij wisten daar wel een goede bestemming voor. Zo’n 20 jonge novicen hebben de hele wagen uitgepakt.”

 

 

Willem Wilbrink en Roelf Nobbe blijven maar vertellen over hun Poolse belevenissen. We nemen nog een koffie met een bokkepootje en ik stel voor om buiten, het is immers mooi weer, bij Willem in de tuin een paar foto’s te maken. Beide heren waren uitgelaten. Tijdens het fotograferen debiteerden ze hun kennis van de Poolse taal en zongen Poolse liedjes. Sloegen elkaar op de schouders…

Interview en fotografie Henny de Mönnink

Interview met Hein Smit

By on januari 6th, 2015

‘Ik ervaar hier Nabijheid, Zorgzaamheid en Liefde’

Hein-03

Hein Smit – ‘korte voornaam, korte achternaam.’ – is geboren in Semarang in Indonesië  en wel in 1922. “Ik heb dus nu de respectabele leeftijd van 92 jaar,” lachbuldert Hein. Hij is een grote goed uitziende man met een scherpe blik. Hein verblijft hier, in Insula Dei, sinds een paar maanden – een beetje tot zijn eigen verbazing – op een zogenaamde TOP-kamer ( Tijdelijke Opvang Plaats) op Noord 4. Hij heeft een mooi groot huis in het prachtige Oosterbeek, maar na aanhoudende problemen met zijn benen, zag hij zich gedwongen om zijn zelfstandigheid, zij het waarschijnlijk tijdelijk, op te geven. Zijn vrouw Juliëtte is al een tijd ernstig ziek. Het spijt hem zeer dat ze even niet bij elkaar zijn. Wel heeft hij iedere dag  lange telefoongesprekken met zijn vrouw. Dat geeft troost in deze voor hen zware tijden. Hein: “Het merkwaardige is dat als de fysieke afstand tussen ons groter is, dat we dan toch geestelijk dichter bij elkaar staan. “Zonder dit te overdrijven kan ik wel zeggen dat mijn vrouw betekenis heeft gegeven aan mijn leven.” Tot Hein’s grote verrassing bracht zijn vrouw hem een paar weken geleden een bezoek in Insula Dei. Trots toont hij een foto die op deze dag gemaakt is van hen beiden. Een stralende Juliëtte en een glunderende Hein.

Hein heeft een interessant leven geleid. Even terugkomend op zijn geboorteplaats Semarang; zijn vader had aldaar een leidinggevende functie bij Shell en zijn moeder was een Noorse. Noorwegen speelt mede daardoor ook een speciale rol in zijn leven. Omdat Hein’s moeder niet tegen het tropische klimaat kon, is de familie, al voor de tweede wereldoorlog, teruggekeerd naar Europa. Eerst naar Noorwegen. De vader van Hein maakte een nieuwe start bij Shell in Nederland. Hij bracht het uiteindelijk tot een directiefunctie bij het bedrijf. “ Hij was een stille man; jij zag hem niet veel. Altijd was hij aan het werk. Hij had een heel sterk ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel. Ik zal daar wel iets van hebben meegekregen,“ lacht Hein, “mijn vader was ook van de korte namen: hij heette Kees, gewoon Kees.”

De oorlogsjaren bracht de familie Smit door in Nederland. Vlak na de oorlog kreeg Hein, zoals hij het zelf zegt:  “ De behoefte om iets te doen voor het vaderland.“ ‘Onze’ oorlog was dan wel ten einde gekomen, maar in Nederlands Indië woedde hij nog volop. De Japanners hadden zich niet overgegeven. Hein besloot zich als vrijwilliger op te geven voor het leger. Hij werd ingedeeld bij de luchtmacht en na een opleiding tot luchtmachtmeteoroloog in Engeland kon hij ‘aan de bak’, zoals dat heet. Dat was in 1947. Hij begon in Surabaja bij de meteorologische dienst  en werd daarna hoofd van de Weerstaf in Biak, dat is een eilandje in de Geelvinkbaai nabij Nieuw Guinea. Het laatste jaar van de Nederlandse zogenaamde politionele acties  in Indonesië was hij gestationeerd in Batavia, het latere Djakarta.

Na deze oorlog kon Hein beginnen aan een studie psychologie aan de universiteit in Leiden. Hij koos als richting de bedrijfspsychologie. Hein Smit: “ Speciaal de sociaal psychologische kant interesseerde mij. Als ik nu mijn carrière in drie blokken zou verdelen dan werd het eerst twintig jaar bij de overheid; bij de Rijkspsychologische Dienst, daarna twintig jaar in verschillende bedrijven , waaronder de Heidemij, en de laatste tien jaar heb ik mensen begeleid die tussen de kade en het schip gevallen waren en die zoekend naar een nieuwe toekomst enige hulp van een psycholoog wel konden gebruiken. Mijn taak was een combinatie van psycholoog en marktverkenner. Mede door zeker mijn grote en langdurige ervaring in het bedrijfsleven- ik heb functies op directieniveau gehad en ben tot het faillissement van de Heidemij daar directeur sociale zaken geweest – kon ik deze mensen van dienst zijn om te bezien welke mogelijkheden er voor hen in zaten. Het heeft tot goede resultaten geleid. Ik heb 262 cliënten terzijde mogen staan. Ik vond het eigenlijk de meest interessante tijd. Het was het minst betalend , maar wel het meest boeiend. Het was voor mij de tijd tussen mijn zeventigste en mijn tachtigste jaar, dus ik ben nog lang doorgegaan na mijn pensionering, eigenlijk nog maar twaalf jaren geleden ben ik definitief gestopt.“

We spreken tussendoor over Hein’s afkomst. In tegenstelling tot wat ik dacht – ik dacht aan Noord Holland – is zijn familie van vaders kant, afkomstig uit de omgeving van Den Haag- dat betrof dan vooral mensen uit de bank- en zakenwereld. Nog veel verder terug blijken zijn voorvaderen uit Zeeland afkomstig te zijn, veelal als vissermannen: “ Hele heroïsche figuren…” Van zijn moeders kant, de Noorse kant dus, vind je veel militairen. Zijn moeders grootvader streed nog als Kolonel Kantonnier in Zuid Afrika. Hij heeft nog deelgenomen aan een van de Boerenoorlogen daar. Ook zaten er veel artiesten in haar familie: zij heeft eigenlijke hele interessante mensen in haar familie, de familie Lysholm. Hein Smit: “Ik doe daar mijn vaders familie niet mee tekort, maar zij waren meer in de zakenwereld, met geld verdienen, bezig. “ Ook de familie van moeder had een zakelijke tak en die was in Noorwegen vertegenwoordigd door een onderneming in de nationale drank Aquavit. Hein daarover: “ Op een gegeven moment kom ik in een slijterij waar ze alleen de Deense aquavit hadden. Ik heb ze gelijk gezegd dat de Noorse aquavit (akvavit) toch veel beter was. Daarna zorgden ze altijd wel dat deze ook daar verkrijgbaar was. Wel schiet me nog te binnen dat mijn moeders naam Lysholm in een mooi ouderwets handschrift, nog steeds, op de fles Aquavit is weergegeven. ”

Omdat juist op deze winterse morgen het licht zo mooi in zijn kamer valt, pak ik maar gauw de camera en maak alvast een paar foto’s. Hein praat ondertussen, met weidse armgebaren om zijn verhaal te onderstrepen, door. Na een uur gepraat te hebben, heb ik wel trek aan een bakkie koffie. We nemen even een pauze en ik ga op weg naar beneden om koffie te halen. In de gang ontmoet ik verzorgende Rosa. Toen ze hoorde dat ik koffie ging halen, zij ze dat zij het wel even zou maken. Wat een engel toch.

 

Hein-02

Na de pauze stuurt Hein dit interview de kant op die hij zelf zo graag wil aanroeren: “ Graag wil ik iets vertellen over het verblijf hier versus mijn leven in Oosterbeek.  Omdat mijn vrouw al een hele tijd ernstig ziek was – ik maakte me ernstig zorgen over haar en vreesde zelfs voor haar leven, godzijdank is ze er nog – en nu in een zorgcentrum verblijft, begon ik zelf te verpieteren. Mijn conditie ging zwaar achteruit. Ik had weinig loopvermogen, had een zwakke balans en was af en toe duizelig. Door die handicaps en de afwezigheid van mijn vrouw begon ik min of meer te vereenzamen. Ik was ook niet meer mobiel, doordat ik gestopt was met autorijden, na zo’n zestig jaar allerlei voertuigen te hebben bestuurd. Onze zonen, de een woont in Amsterdam en de ander in Arnhem, steunen ons fantastisch. Nog maar twee weken geleden bezocht een arts mij en vond dat het écht zo niet langer kon. Ik kon de trap naar boven al niet meer op bijvoorbeeld. Hij ging verschillende zorgcentra bellen en uiteindelijk ben ik door hem hier terecht gekomen. Toen ik hier kwam leek het wel een oase voor mij: het was alsof de hemel openging voor mij. Er zijn hier zulke lieftallige dames om me heen. Ik bedoel zowel in de verzorging alsook mijn medebewoners. Alleen zijn de mannen wel duidelijk in ondertal, dat is me opgevallen. Ik vertelde dat aan mijn vrouw. Zij zei dat het wel te verklaren valt: de mannen worden net zo lang door hun vrouwen verzorgd tot het niet meer gaat en dan komen ze in een zorgcentrum. Je ziet hier ook dat de mannen er vaak slechter aan toe zijn dan de vrouwen. Ik zit in het restaurant aan tafel met drie zusters.  We hebben interessante gesprekken met elkaar. Het is ook interessant om ons lange leven te bezien vanuit de ‘achteruitkijkspiegel’ . Je moet het leven geleefd hebben om goed terug te kunnen kijken en al terugkijkende begrijp je het leven beter. Deze dames zijn ook zo open, het is een feest om met ze te praten. Iets anders, je hebt gezien dat ik een rolstoeler ben, zo kwam ik al rollende bij het restaurant, nog even voor de ingang staat er een Mariabeeld met op haar armen het kindje Jezus, met een prachtige tekst erbij: dat heeft grote indruk op me gemaakt:

Moge Nabijheid en Zorgzaamheid in Barmhartige Liefde de Spirit zijn van Insula Dei.

Ik haal uit die mooie tekst drie begrippen: Nabijheid, Zorgzaamheid en Liefde. Alle drie de begrippen ontmoet ik hier sterk. Ik verbaas me er een beetje over want immers er is hier geen selectie aan de poort! Je ziet hier een wereld ontstaan van saamhorigheid, van hulpverlening. Het gebeurt wel eens dat ik met mijn rolstoel in de knoop zit; er is dan altijd wel iemand die me wil helpen en als je hoort wat een levensverhalen de mensen vertellen: heel boeiend. Het zou zo moeten zijn dat in de studie psychologie een stage ingebouwd zou moeten zijn in een zorgcentrum als dit. Naar mijn inzien is het veel leerzamer dan de lessen van Freud, Jung en dergelijke. Eigenlijk is er voor mij een nieuwe dimensie toegevoegd aan mijn 92 jaar, iets dat ik voordat ik hier kwam niet voor mogelijk had gehouden. Er gaat hier een wereld voor me open. In plaats dat ik thuis zit te verpieteren, maak ik hier de interessantste dingen mee: ik had de hoop al bijna opgegeven. Ik denk dan wel eens wat ben ik hier goed terecht gekomen. Aan de tafel in het restaurant waar ik met drie dames zit ontstaan zulke mooie gesprekken. Enkele hebben in de Missie in Chili gezeten, het zijn wijze vrouwen, die ook elk een mooi verhaal hebben. Ze spreken hun talen, ook Spaans, ze hebben hun leven in dienst gesteld van de allerarmsten. Ik neem mijn hoed daarvoor af. Ben ook wel een beetje van mijn geloof gevallen. Ik geloof niet in de Bijbelse God, voor mij zit God in ieders hoofd. Ik was Luthers gedoopt in de grote Domkerk van Trondheim in Noorwegen, daar waar ik mijn eerste jaren heb doorgebracht. Toen ik gedoopt werd, was ik twee jaar. De Prest( de Dominee) gooide een hoop water over mijn hoofd en ik zei, zo klein als ik was in het Nederlands: “Genoeg…!” Iedereen vond dat zo vreemd. Ze verstonden het niet. Om nu even terug te komen op mijn tafelgenoten hier: ik zei hen dat ik zeer vereerd ben aan tafel te zitten met mensen die zoveel te zeggen hebben en dat ik altijd aan deze tafel wil zitten. Het maakt hen niet uit of ik gelovig ben of niet. Als je maar een goed mens bent en vooral respect hebt voor je medemens, dat is voor hen het belangrijkste. Zo zat ik eens te kijken naar het breien van een groepje dames, de breiclub; ze zaten daar zo blij en gelukkig een truitje of weet ik wat te breien. Ik zit dan op discrete afstand een boekje te lezen en dan komen er opmerkingen van de dames; of ik misschien wil voorlezen. Nee, zeg ik dan, ik kom alleen helpen als jullie in de knoop zitten. “

Hein Smit verbaasd zich erover dat hij, hoe ouder hij werd, hij steeds meer de talenkant op is gegaan en het wiskundige achter zich liet. Hij vertelde me dat je als psycholoog het vak wiskunde goed moet beheersen. Zonder dat kun je een studie aan de universiteit vergeten. Ik verbaasde me daarover en Hein legde me uit dat dit vooral verband houdt met het maken van grafieken , statistieken en tabellen.  Als ik Hein vraag welke talen hij bedoelt dan zegt heeft hij het behalve Nederlands over de gangbare talen als Duits, Engels en Frans. Zijn moeders taal het Noors spreekt hij goed. Vroeger op de HBS waren talen bij hem, als bèta echt minder.

Zo heeft hij in latere jaren eens voor een groot gezelschap gesproken over de aspecten van taal in het bedrijfsleven.  Er zou ook worden gesproken over het gebruik van taal bij de overheid.  Hij werd in zijn hoedanigheid van directeur sociale zaken van de Heidemij gevraagd om een voordracht hierover te houden. Henk Vonhoff, de Commissaris van de Koningin destijds hield op hetzelfde congres ook een voordracht.

Hein Smit kon eerst niet op zijn naam komen, maar wist nog wel dat hij een bijzonder zwaar lichaam had.” Ja,“ zei ik: “Ik weet het al:  dat was Henk Vonhoff van de VVD, dezelfde man die door een stoel zakte tijdens een vergadering en toen hij burgemeester werd van Utrecht, reeds de eerste dag een ambtenaar op pad stuurde om tien saucijzenbroodjes te halen. Wat een jofele burgemeester, dacht de ambtenaar. Tot hij later zag dat Vonhoff de saucijsjes allemaal zelf opat, maar dit geheel terzijde. Henk Vonhoff was een aimabele man.

Hein: “ Onder het grote aantal toehoorders op die bewuste conferentie zat ook de oude koningin Juliana. Ik wil me altijd goed voorbereiden. Daarom zocht ik lang voor aanvang de toneelmeester op en vroeg hem of hij wist hoe lang je de mensen kon boeien. Ik had in dat opzicht geen idee. Hij zei:” Als u nou Godfried Bomans was, dan zou ik zeggen klets maar wat raak.” Hij keek mij fronsend aan: “ Voor u denk ik aan hooguit zeven minuten!” De gedachte aan dit voorval doet Hein weer bulderen. “Mijn verhaal duurde ongeveer een kwartier. Het was al met al nog een succes. Ik maakte ook gebruik van illustraties om mijn betoog te onderstrepen. Het was bijzonder leuk om te doen.”

We komen te spreken over de periode zoals Hein het noemt het Derde Blok in zijn carrière. Hein werkte in die tijd onder andere voor de Stichting Studiecentrum voor Administratieve  Automatisering .  Max Euwe, de Nederlandse schaakmeester, was daarvan de directeur.  Met hem werkte Hein Smit veel samen. Het ging toen vooral om mensen die een nieuw beroep zochten psychologisch te kunnen taxeren over hun mogelijkheden voor beroepen als programmeur of bijvoorbeeld systeemanalist. Dat was in de begintijd van Personal Computer. Hein spreekt nog over ‘die grote bakken van computers van IBM’. Zelf noemt hij zich digibeet. Het werd hem dan ook altijd wel heel gemakkelijk gemaakt: zijn secretaresse en later ook zijn vrouw deden het computerwerk, vandaar zijn huidige onbekendheid met het digitale. Zijn zoons zijn beiden virtuozen in het digitale: tja zijn zoons…In die tijd begeleidde hij onder meer een crimineel die als moordenaar kansloos leek te zijn voor een baan. De man zocht na zijn vrijlating een passende baan in de IT. Volgens Hein was hij een alleraardigste man en heeft hij het later in zijn leven ook gered. Hein over de destijds nieuwe ontwikkelingen: “ In die tijd vroeg iedereen zich af hoe de computer de werkomstandigheden en de samenleving zou veranderen. Hoewel ik niets weet van de binnenkant van de computer heb ik toen verhalen gehouden over de consequenties voor de werkomstandigheden van deze nieuwe ontwikkelingen. Eigenlijk is dat ook humor: ik praatte voor vorst en vaderland wat weg, terwijl ik zelf geen benul had van computers. Ik vond goed gehoor destijds. Als je maar lang genoeg leeft dan heb je wel van alles meegemaakt. “ Weer schiet Hein in zijn bulderende lach.

Hein-03

Ik vraag Hein wat zijn vooruitzichten nu zijn, heeft hij revalidatie? Een verdrietige Hein: “ Het is nu de vraag of ik ooit weer samen met mijn vrouw in ons huis in Oosterbeek kan wonen.  Wij kwamen daar te wonen toen ik nog bij de Heidemij werkte. Ik heb toen gezegd dat dit zo’n mooie plek was, zo tegen de rand van het bos en ook een prachtige woning: ik wilde dit huis alleen maar in horizontale toestand verlaten. Wat er nu gaat gebeuren is voor mij nog een open vraag. Mijn vrouw heeft veel tijd nodig om te herstellen. Wat mijzelf betreft;  er wordt intensief met me geoefend om mijn benen weer enigszins te kunnen gebruiken door middel van fysiotherapie. Daar is Paula Post voornamelijk mee bezig. Ik moet zeggen: er zit vooruitgang in, maar het gaat langzaam. Ik wil graag weer terug naar de situatie van een paar maanden geleden dat ik nog badminton speelde. Ik heb er alle hoop op dat ik weer op dat niveau terug kom. Mijn grootste droom is dus dat mijn vrouw en ik weer bij elkaar komen in ons mooie huis. Tot die tijd zit ik hier prima in Insula Dei en ben ik dankbaar voor de goede verzorging en goede menselijke contacten hier. Ik ervaar deze periode als een verrijking van mijn leven”

 

Tekst en foto’s Henny de Mönnink

 

 

 

 

 

Roelf Nobbe, 87 jaar, overleden.

By on januari 6th, 2015

RoelfSite

 

 

Mijn vriend Roelf Nobbe, vaste columnschrijver van

het magazine ‘CARILLON’ van Insula Dei te Arnhem is

geheel onverwacht in de nacht van zondag 4- op maandag

5  januari 2015 in zijn slaap overleden.

Roelf is 87 jaar geworden. Hij was een

bijzondere, aimabele man en zeer gezien in Insula Dei,

waar hij sinds 2008 verbleef.

2014: Twee honderdjarigen in Insula Dei

By on januari 5th, 2015

Spoor 01

 

Mevrouw Spoor werd op 18 september 2014 100 jaar.

Mevrouw Spoor is de weduwe van Generaal Spoor.

 

OttenPortretSite

 

Mevrouw Ciska Otten werd op 30 november 2014

100 jaar.

GELUK2015

By on januari 4th, 2015

GELUK2015Site