Twee Poolse jongens van 87 jaar

Twee Poolse jongens van 87 jaar

By on januari 7th, 2015

NWSite-01

 

We hebben een afspraak voor een dubbelinterview met twee heren die een zekere affiniteit hebben met onze Poolse bevrijders in de Tweede Wereldoorlog. Het zijn de heren Roelf Nobbe en Willem Wilbrink. Als trouwe lezer van het Carillon zullen beide heren voor u geen onbekenden zijn. Roelf Nobbe schrijft zijn vaste column en met Willem Wilbrink hebben we het interview ‘Ik was te jong voor Dachau’ gehouden. De heren kennen elkaar van de Heerensociëteit van Insula Dei en ontdekten toen hun beider affiniteit met de Poolse bevrijders. Plaats van delict, van het interview dus: het ruime appartement van Willem aan de Velper Enk. Het weer: prachtig septemberweer, al een beetje herfstig, maar met een zonnetje. Nadat Willem zijn gehoorapparaat goed afgesteld heeft – hij heeft een ernstige gehoorbeschadiging opgelopen tijdens de politionele acties in Indië – kunnen we beginnen. Dat wil zeggen: Roelf Nobbe begint; ieder op zijn beurt: “In de oorlog woonden we al een paar jaren in Bourtange. In al die oorlogsjaren heb ik daar maar één Duitser langs zien fietsen, hij was een militair, op een damesfiets, met het geweer op zijn rug. Zijn doel: een kazemat bezoeken dat in een ander dorp, vijf kilometer verderop gelegen was. Omdat daar dan niets aan de hand was, kwam hij dan een uur later weer langs ons huis fietsen. Hij deed me altijd denken aan mijn opa, hij leek ook op mijn opa, die reed immers ook op een damesfiets. Hij was ook de eerste Duitser die ik sinds het begin van de oorlog zag. Een eenzame held vond ik hem. Hij was bepaald niet jong en leek wel een veteraan. Wel kwamen bij ons in Bourtange veel burger Duitsers uit naburige dorpen, die inkopen deden. Bij hen was niet alles verkrijgbaar en wij hadden qua levensmiddelen alles. Militairen zagen we verder nooit.”

Roelfs ogen stralen: “Ik heb in de oorlog wel een leuke tijd gehad, daar. Er was altijd wel wat te doen, 17 jaar was ik toen.”  Willem valt in:  “Ik zat met 15 jaar al in Dachau, nadat ze me opgepakt hadden voor het rondbrengen van pakjes voor het verzet, 15 jaar was ik! Later liet de commandant van het kamp mij vrij omdat iemand van onder de 16 jaar niet in het concentratiekamp mocht zijn. Dat was, hoe cynisch ook, alleen aan Joden ‘voorbehouden’. “

 

NW02

Het wordt nu tijd voor mij om in te grijpen en het gesprek op de Poolse bevrijders te brengen. Roelf Nobbe snapt het en vertelt zijn verhaal: “ Zo tegen het eind van de oorlog gingen er geruchten dat de Engelsen, de ‘Tommy’s’,  ons zouden bevrijden. Het geschut was al van een afstand te horen. Op een gegeven moment komt er een militair op een motor, een ordonnans, aanrijden. Hij zette zijn motor midden op het plein en liep meteen door naar hotel Borggeld, dat naar we later te weten kwamen, het hoofdkwartier van de bevrijders zou worden. Toen hij weer terug kwam, sprak ik hem aan en in mijn beste Frans begroette ik hem met ’bonjour’ of zoiets. Hij sprak Engels, terwijl ik kon zien dat hij geen Engelsman was. Hij bleek een Pool te zijn. Ik sprak mijn verwondering er over uit dat hij geen Engelsman was: dat hadden wij namelijk verwacht. Hij moest lachen en vertelde mij dat het ook wel een rare militaire constructie was. Zo zei hij dat de Polen het eerst kwamen en twee dagen later de Tommy’s: “Met de handschoenen aan,” zei hij. Met andere woorden: het vuile werk knapten de Polen eerst op en daarna kwamen de Engelsen ons bevrijden. “ Willem Wilbrink beaamt dat dit typisch Engels is om zo te handelen. Roelf vervolgt weer: “ Er werd nog steeds gevochten in de buurt. Een tank werd geraakt door een ‘pantserfaust’. De Poolse militairen die in de tank zaten, waren onmiddellijk dood. Twee dagen later was ik erbij toen de tank werd leeggehaald. Ik zag dat er drie verkoolde lijken uit de tank gehaald werden. Zij werden even later op een aanhanger gelegd en richting het dorp gebracht. Even buiten het dorp groef men een provisorisch graf en werd er een dienst gehouden door een Poolse aalmoezenier. Er waren veel Poolse militairen bij aanwezig en het was allemaal zeer emotioneel. Dat is mij mijn hele leven bij gebleven. Ongeveer vier dagen zijn de Polen in het dorp geweest. Daarna moesten ze de vijand achterna en achtervolgden hem tot in zijn Heimat. Wilhelmshaven was het eind van de missie van hun Pantserdivisie .  En… inderdaad kwamen de Engelsen daarna: het vuile werk was gedaan! Aan de dappere Polen heb ik altijd gedacht. “

 

 

Jaren later trouwde Roelf met zijn Janny en verhuisden ze naar Arnhem. Weer wat later werd Roelf directeur van een zogenaamde Levensschool; een school voor jongens en meisjes tot 18 jaar, die werkzaam waren in de industrie. In de tachtiger jaren werd zijn oude droom, het herbouwen van een oude boerderij, de Stakenborg,  nabij Bourtange, realiteit. Met een flinke subsidie van de Provincie werd de herbouw aangepakt en met succes geschikt gemaakt als conferentieoord. Al die jaren bleef hij maar denken aan zijn Poolse bevrijders. Toen de bouw gedaan was en de boerderij eenmaal liep, speelde de gedachte weer op bij hem om eens wat meer aandacht te genereren voor de vergeten Poolse strijders. Door de koude oorlog waren de Polen ten onrechte in een verdomhoekje geraakt. Allereerst heeft hij de namen van de gesneuvelden geïnventariseerd en is  zelfs naar Londen gegaan, waar een Centrum voor Documentatie van Poolse militairen is gevestigd.  Hij kreeg van dit centrum alle relevante gegevens van de Polen die hier geweest waren. Ook heeft hij de grote begraafplaats van Poolse militairen in Breda bezocht en daar verkreeg  hij ook bruikbare informatie voor zijn zoektocht naar nabestaanden. Met deze gegevens nam Nobbe contact op met onder andere de kerken in Polen, maar kreeg teleurstellend weinig respons. Via een dominee kwam hij uiteindelijk wat meer te weten over nabestaanden van gesneuvelde Polen. Hij besloot naar Polen te gaan om daar verder veldonderzoek te doen. Het was bepaald niet gemakkelijk om familieleden te vinden, maar uiteindelijk is het gelukt. Met hulp van de burgemeester van Sellingen, waaronder het dorp Bourtange hoort, en waarmee Roelf Nobbe een goede relatie opgebouwd en hij zijn plannen voor een Pools herdenkingsmonument in Bourtange ontvouwde, kreeg hij onmiddellijk alle ondersteuning en werd er zelfs 11.000 gulden voor beschikbaar gesteld. Een bedrijf in het naburige Duitsland kon een bronzen plaquette vervaardigen naar zijn ontwerp. In 2005 werd het monument feestelijk, in het bijzijn van Poolse nabestaanden, in gebruik genomen. Men zorgde dat de familie hierheen gevlogen kon worden en later werden ze ook nog per taxi naar de grote Poolse begraafplaats in Breda gebracht. Tijdens het uitstapje van de Heerensociëteit naar Bourtange, maakte Roelf Nobbe van de gelegenheid gebruik om een bloemetje voor de herdenkingsplaquette te zetten – zie de foto op de omslag van het Carillon.

 

 

Afgelopen 20 september toen de koning een bezoek bracht aan Driel, dit in verband met de strijd die de Polen geleverd hebben in de oorlog, waren beide heren ook present. Beiden hebben in het verleden ook diverse Poolse onderscheidingen gekregen. Willem Wilbrink vanwege zijn inzet om de totaal verarmde Polen goederen en levensmiddelen te bezorgen. Hierover Willem Wilbrink zelf: “ Dat ik zo’n affiniteit heb met de Polen heeft zijn oorsprong bij mijn ouders. Na de oorlog zijn deze fantastisch geholpen door een Poolse militair. Mijn vader zei: “Als je ooit iets terug kunt doen voor de Polen, dan moet je dat doen! “, dat heb ik in mijn oren geknoopt. Ik woonde in Ruurlo en toen er, in de jaren tachtig, vanuit Lichtenvoorde een beroep gedaan werd om de Polen, die het toen zéér moeilijk hadden, te helpen, heb ik me gemeld. We zouden goederen naar Polen moeten brengen. Ondertussen kreeg ik via mijn dierenarts het adres en naam van een Poolse veteraan die teruggekomen was naar Nederland omdat hij en zijn medestrijders daar niet getolereerd werden. Het leven daar was voor hen extra zwaar. Ze werden enorm gediscrimineerd; ze kregen geen uitkering, geen bonnen voor levensmiddelen etc. Ik heb contact opgenomen met die man en het bleek dat nog 16 oud-militairen het heel slecht hadden daar. De meesten hadden zelfs geen werk. Zelfs generaal  Sosabowski  van de Airborne Divisie, de leider van de Polen toen, had dan weliswaar wel werk, maar het was een onderbetaald baantje in een smerige fabriek. Ik heb de Pool namen en adressen gevraagd van zijn collega’s en beloofd dat ik ze zou opzoeken en proberen te helpen. We hielpen ze met goederen, maar dat stuitte op veel weerstand van andere Polen: ‘Zij, de veteranen, hebben het goed gehad in de oorlog in Engeland en wij hadden en hebben het slecht hier’.“

 

 

Willem heeft een gedicht gemaakt over de Polen en terwijl hij het voorleest, raakt hij ontroerd: “Even twee minuten wachten,”zegt hij: “Het gaat zo weer over.” We bekijken ondertussen enkele onderscheidingen, waaronder die van zijn ereburgerschap van Polen en krantenartikelen over de goederentransporten naar Polen destijds. Van een van deze militairen die bij een herdenking in Oosterbeek waren, kreeg Willem ook een onderscheiding. Uit dankbaarheid en erkenning kreeg hij die om, zo werd er bij gezegd: ‘Hij letterlijk levens had gered’.

 

Krant

Willem geëmotioneerd: “Ik heb in die zes jaar tijdens die transporten en in Polen zoveel  meegemaakt, dat het mij niet in de koude kleren was gaan zitten. Ik moest op het laatst stoppen van de dokter. Wat vooral heel erg was de brute houding van de Oost-Duitse grenswachten. Het was al heel normaal dat mijn tientonner, ondanks de paklijst van het Rode Kruis die we bij ons hadden helemaal uitgepakt zou moeten worden. Zelfs had ik een geleidebrief van de Poolse ambassade bij me. Ik zei hem dat als ik niet doorgelaten zou worden, dat ik dan de ambassade zou bellen. Toch moest ik de wagen uitladen. Ik heb dat geweigerd en daarop kwamen zo’n tien soldaten die dat karwei voor hem opknapten. Er kwamen bedden, rolstoelen, matrassen en wat al niet meer uit. Ook zaten er 30 maaimachines bij. Die mochten niet ingevoerd worden. Ik moest in zijn kantoor komen. Er zat ook een elektrische maaimachine bij: die wou de grenswacht hebben en dan kneep hij wel een oogje dicht. Zo corrupt… Bij de volgende grenspost, een klein eindje verder, zou ik weer de auto uit moeten pakken. Ook deze keer weigerde ik dat te doen en werd het weer voor mij gedaan. Bij het uitladen stuitten ze op dozen met lucifers. Wat we daar dan mee moesten werd me gevraagd. Ik zei, heel adrem: Polen in brand steken! Dat had zoveel succes bij de grenswacht dat we gelijk doormochten gaan. Nog een voorval: mijn vrouw moest nodig naar de wc. Zij vroeg een Oost-Duitse grenswacht of dit bij hen kon. Hij had haar brutaalweg gezegd dat ze maar bij de Polen moest scheissen. Hier kon het niet! Op een gegeven moment hadden we door hoe we het moesten aanpakken en namen we voor die mannen lekkere dingen mee, zoals chocola en kauwgum; daar waren ze gek op. Bovendien stopten we dan 50 mark in ons paspoort, zo pakten we ze in. Het werkte me zodanig op de zenuwen dat ik ze heb gevraagd waarom ze toch zo moeilijk deden: kreeg ik ijskoud als antwoord dat ze vinden dat de Polen niet deugen. Waarop ik zei: Jullie zeker wel…?  Elke drie maanden hadden we een groot transport en dat zes jaar lang. Voor de jongens van de Airborne namen we altijd wat extra’s mee. Ik ben in Polen ook nog eens naar Joseph, een medegevangene van mij in Dachau, geweest. Daar in Dachau al zei hij me dat als wij ooit vrij zouden komen, ik hem een bezoek moest brengen in Polen. Omdat ik zijn adres nog had, heb ik hem eerst een brief geschreven, in het Duits, want dat beheerste hij. Ik kreeg snel antwoord van hem en hij verwonderde zich erover dat ik nog leefde. Hij vertelde me van de erbarmelijke omstandigheden waarin ze moesten leven. Ze kwamen van alles tekort. Ik zei hem dat hij een comité moest vormen van notabelen en dat ik dan met een vrachtwagen met goederen bij hem in het dorp zou komen. Ik zag daar hoe slecht hij woonde en heb steun gevraagd bij het gemeentebestuur van Ruurlo. Ik kreeg 2 miljoen zloty van de gemeente. Dat is ongeveer 60.000 gulden.  Via een makelaar hebben we geregeld dat voor Joseph op de plaats van zijn oude huisje een nieuw huis werd gebouwd. Ik heb nooit meer iemand zo dankbaar gezien. Drie jaar geleden is hij overleden op 97-jarige leeftijd overleden. Ook hebben ze daar eens mijn hele auto leeg gestolen. Alles was verdwenen, geld, paspoorten etc. We zaten in zak en as. Midden in de nacht kwam de politie vertellen dat ze de dader hadden gepakt. Praktisch alles kregen we weer terug. De dader moest twee jaar brommen. Daar zijn ze in Polen niet kinderachtig in. Wat we vaak deden als we aangekomen waren op onze bestemming in Polen, dan kleedden we bij wijze van spreken het hele dorp aan. We kregen veel confectie, schoen, winterjassen van het bedrijfsleven mee. Er waren daar altijd mensen met verstand van maten die de bevolking mee hielpen passen aankleden. Ook kwam er eens een man naar me toe die vroeg of we misschien ook voetbalschoenen hadden. De jeugd van zijn club liep vaak op blote voeten te voetballen. Ik vroeg hem om de voetballers ’s avonds op ons logeeradres te laten komen. Daar hadden we dan voor iedereen voetbalschoenen en ook nog eens kousen. Ik moest vreselijk lachen toen ik ze de zondag daarop in de kerk zag zitten met de voetbalschoenen en de kousen aan. Ook hebben we eens een zusterklooster, waar we logeerden,  geholpen met fietsen. Een van die zusters ging in de gangen fietsen. Gillend met een behoorlijk vaartje ging ze bijna onderuit. De moeder-overste durfde het bijna niet te vragen: of we ook zwarte nylonkousen hadden? Ze deed haar habijt iets omhoog en wees op haar blote benen. Onder veel gejuich haalden we doos met zwarte nylons uit de auto. Autopech hebben we ook wel eens gehad. Op de Duitse autobahn, we reden in colonne, kwam er iemand naast me rijden en riep in paniek dat ik moest stoppen, want er kwam rook achter uit de wagen. Ik begon ook te slingeren. Gelijk de politie er bij, want we werden praktisch geëscorteerd. Het bleek dat de achteras gebroken was. We mochten niet verder rijden en mijn vrouw en ik moesten maar met iemand anders meerijden. Dat deed ik niet. Ik had de verantwoording voor de wagen. Enfin we konden afgesleept worden. Alleen de sleepdienst moest 150 km rijden, vanuit West-Duitsland om hier te komen en dan nog ook eens 150 km terug. We moesten vooruit betalen: 400 D-Mark kostte dat. Het was zondag en ook nog een tussen kerst en nieuw. We hebben maar een hotelletje genomen. De dag erop gingen we naar de garage. De kosten voor de reparatie bedroeg 5000 D-Mark. 1000 Mark ervan kreeg ik terug van de Stichting waarvoor we reden. De afspraak was dat we zelf de kosten moesten betalen. De vrachtwagen was immers geleend en moest heel terugkomen. Ik was dus financieel de klos ook nog. Nadat de auto gerepareerd was reden we weer terug naar de Oost-Duitse grens. We werden daar ‘enthousiast’ verwelkomd, maar moesten weer opnieuw de hele auto uitladen. Onze eindbestemming was Poznan en bij de laatste grensovergang kregen we weer te maken met controle. En weer dreigde het hele uitpakcircus. Gelukkig konden we dit ontwijken door de commandant 100 D-Mark toe te stoppen. We waren dus onderweg naar ons overnachtingadres: een klooster bij Poznan. Op een gegeven moment wisten we niet meer hoe we moesten rijden en vroegen de weg aan een marktkoopman. Het was geen probleem zei hij: zijn zoon zou ons wel even voorrijden. Dat gebeurde ook. Wij blij. Ik vroeg de jongen of hij getrouwd was. Ja dat was hij en hij had twee kleine kinderen. De levensomstandigheden daar waren voor iedereen slecht. Ik heb voor hem een grote doos met salami opengemaakt. Ik zei: ‘De Kerst is voorbij, maar dit is voor het Nieuwjaarsfeest!’ Ook heb ik hem veel kinderkleding en levensmiddelen gegeven. Hij was de koning te rijk. De zusters hebben we de hele  lading van onze tientonner gegeven: zij wisten daar wel een goede bestemming voor. Zo’n 20 jonge novicen hebben de hele wagen uitgepakt.”

 

 

Willem Wilbrink en Roelf Nobbe blijven maar vertellen over hun Poolse belevenissen. We nemen nog een koffie met een bokkepootje en ik stel voor om buiten, het is immers mooi weer, bij Willem in de tuin een paar foto’s te maken. Beide heren waren uitgelaten. Tijdens het fotograferen debiteerden ze hun kennis van de Poolse taal en zongen Poolse liedjes. Sloegen elkaar op de schouders…

Interview en fotografie Henny de Mönnink

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *